Voortgang (warmte)wetgeving

De energietransitie vraagt nieuwe wetgeving voor de warmtevoorziening in Nederland waarin het wie, wat, hoe, wanneer en waarom geregeld worden én de samenhang met andere wetten. Het Wetsvoorstel Gemeentelijke Instrumenten Warmtetransitie is in de tweede kamer aangenomen. De Wet Collectieve Warmtevoorziening ligt ter consultatie en wordt daarna in beide kamers behandeld. Het is/was de bedoeling dat beide wetten ingaan per 1 januari 2025.

De Wet Gemeentelijke Instrumenten Warmtetransitie

Dit wetsvoorstel geeft gemeenten de mogelijkheid om lokale regels te maken om de overgang van aardgas naar duurzame vormen van energie uit te voeren. Het grootste deel van de gebouwen in Nederland worden nu nog door middel van aardgas verwarmd. Om de internationale klimaatdoelen in 2015 te halen moet het gebruik van aardgas vervangen worden door duurzame vormen van energie zoals zonnepanelen, groen gas, en geothermie. Deze vervanging verbetert ook het comfort en klimaat in gebouwen en gaat armoede door hoge energiekosten tegen.
Een manier voor gemeenten om de overgang te regelen is door wijk voor wijk aan de slag te gaan. Samen met bewoners en eigenaars van gebouwen kijken gemeenten welke andere vormen van energie het beste in een wijk past en wanneer woningen en gebouwen niet meer door aardgas worden verwarmd.
Uit proeven komt naar voren dat gemeenten meer wettelijke mogelijkheden nodig hebben om de overgang van aardgas naar duurzame vormen van energie in een wijk goed en betaalbaar te laten verlopen. Voor deze wettelijke mogelijkheden zijn enkele aanpassingen van de Omgevingswet en de Gaswet nodig.

De tekst is overgenomen van de website van de tweede kamer

De Wet Collectieve Warmte (WCW)

Het wetsvoorstel voor de Wet collectieve warmte (hierna: het wetsvoorstel) vervangt de huidige Warmtewet. Deze wet sluit volgens de toelichting bij het voorstel niet langer aan bij het toenemende belang van collectieve warmte voor de samenleving en de ambities voor duurzame collectieve warmte. Ook is op enkele andere onderdelen aanscherping en aanvulling nodig, zoals ten aanzien van de consumentenbescherming.

Met het wetsvoorstel wordt beoogd de warmtetransitie in de gebouwde omgeving te bevorderen. Dit moet gebeuren door publieke regievoering, waarbij duurzaamheid, leveringszekerheid en betaalbaarheid worden gewaarborgd. Het voorstel bepaalt daartoe onder meer dat warmtelevering in beginsel door een aangewezen warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang moet plaatsvinden. Daarnaast regelt het de nodige taken en verplichtingen van warmtebedrijven. Verder bevat het wetsvoorstel specifieke regels voor kleine collectieve warmtesystemen, verhuurders, verenigingen van eigenaars en warmtetransportbeheerders en voorziet het in de regulering van de tarieven voor verbruikers.

Advies van de Raad van State

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de aan het wetsvoorstel ten grondslag liggende gedachte dat de huidige Warmtewet niet meer voldoende aansluit bij het toenemende belang van collectieve warmte voor de samenleving en dat aanvullende wetgeving noodzakelijk is. (zie noot 1)

Klimaatdoelstellingen vergen dat de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving wordt verduurzaamd. Het wetsvoorstel beoogt een grootschalige uitrol van nieuwe warmtenetten (hierna ook: collectieve warmtesystemen of collectieve warmtevoorzieningen (zie noot 2)). Dat betreft niet alleen nieuwbouw, maar vooral ook de bestaande gebouwde omgeving. Daarmee wordt aan het behalen van die klimaatdoelstellingen een belangrijke impuls gegeven. Tegelijkertijd behelst het een complexe en kostbare opgave. Zo zijn er forse investeringen nodig voor de lange termijn om nieuwe collectieve warmtesystemen aan te leggen. Ook moet er bij burgers, bedrijven en instellingen voldoende draagvlak worden gecreëerd en behouden om mee te (blijven) doen.

De Afdeling is zich ervan bewust dat de regering zich geplaatst ziet voor dilemma’s waarvoor geen gemakkelijke oplossingen bestaan. De in het wetsvoorstel gemaakte keuzes om de beoogde doelstellingen te bereiken, moeten in dat realistische perspectief worden bezien.

De Afdeling begrijpt het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat er publieke regie door gemeenten nodig is om de gewenste toename van collectieve warmtevoorzieningen in goede banen te leiden. De nadere regulering van collectieve warmtevoorzieningen en de toekenning van bevoegdheden aan gemeentebesturen om warmtekavels vast te stellen en warmtebedrijven aan te wijzen kan de Afdeling volgen.

De Afdeling plaatst echter kanttekeningen bij de motivering van het vereiste van een publiek meerderheidsbelang voor aangewezen warmtebedrijven. Zij doet dit allereerst in het licht van de kaders die volgen uit het Unierecht en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ook is de effectiviteit van het vereiste van een publiek meerderheidsbelang op een aantal punten onvoldoende gemotiveerd.

Naast publieke regie is, net als onder de huidige Warmtewet, de bescherming van gebonden verbruikers een belangrijke doelstelling van het wetsvoorstel. Met het wetsvoorstel wordt onder meer de tariefregulering gewijzigd door stapsgewijs over te gaan op een systeem van kostengebaseerde tariefregulering. Als gevolg van deze wijziging van de regulering van de tarieven rijst de vraag of de tarieven voor verbruikers ook steeds maatschappelijk aanvaardbaar zullen zijn. Daar gaat de toelichting onvoldoende op in. Ook moet nader worden toegelicht hoe voldoende aandacht wordt besteed aan de belangen van (toekomstige) verbruikers bij de besluitvorming over nieuwe collectieve warmtevoorzieningen en wat de financiële gevolgen voor verbruikers zijn van de nieuwe wijze van tariefregulering.

De Afdeling adviseert bovendien materiële normstelling op wetsniveau op te nemen met betrekking tot de uitstoot van broeikasgassen. Tot slot heeft zij nog een aantal overige opmerkingen bij het wetsvoorstel.

In verband met deze opmerkingen dient het voorstel op onderdelen nader te worden overwogen.

De tekst is overgenomen van de website van de Raad van State.

Zoeken op deze website